Nooit eerder werkte
ik zo lang voor één baas. Bijna negen jaar. De aankondiging van zijn vertrek
voelde alsof de fundamenten onder mijn professionele bestaan even wegvielen. Alsof
je er even helemaal alléén voor stond. Met dat vertrek werd een tijdperk
afgesloten. Voor de organisatie als geheel en voor mij persoonlijk. Tjeerd
Kampstra, voormalig directeur Beleid van de provincie Noord-Holland.
Van enige afstand zou je hem niet voor een directeur
aanzien. Geen strak pak, slechts zelden een stropdas. In plaats daarvan een
kort jack. En op vrijdag een spijkerbroek. In de pauze een sigaretje ergens
buiten het gebouw. Ondertussen zaken regelend met passerende medewerkers. Met
een driesterren restaurant doe je hem geen plezier, het liefst gaat hij naar
een gezellig eetcafé. En in de nachtelijke uren kijkt hij Amerikaanse
honkbalwedstrijden. Voor het oog was Tjeerd Kampstra de vleesgeworden anti-directeur. Doe maar gewoon, dan doe
je al gek genoeg. Een broertje dood aan mensen met een dikke nek. Geen
flitsende optredens tijdens congressen of symposia. Maar mensen die hem kenden
en met hem werkten, wisten één ding maar al te goed: Tjeerd is de baas.
Besluiten, beheersen,
bevechten en beschermen
Wat maakte Tjeerd de baas? Als geen ander durfde hij
besluiten te nemen. Dat deed hij door te luisteren. Bij een lastig dossier riep
hij alle betrokkenen om tafel. Zelf zat hij aan het hoofd. Altijd. Hij hield
dan een rondje, iedereen mocht zijn zegje doen. Bij onduidelijkheden of
onnavolgbare redeneringen stelde hij een vraag. Slechts één, daar had hij
genoeg aan. Maar dat was dan wel een dodelijke vraag. En aan het einde trok hij
zijn conclusies en nam een besluit. Dat besluit gaf duidelijkheid en rust. Die
gesprekken verliepen niet altijd zachtzinnig, die gingen soms van dik hout. Er
vielen ook wel eens spaanders. Tjeerd regeerde. Tjeerd beheerste.
“De staatssecretaris van EZ wil een natuurtop houden, Tjeerd”.
“Geen sprake van. Het natuurbeleid is gedecentraliseerd naar de provincies. Die top gaan wij als provincie Noord-Holland boycotten”.
"Tjeerd, het rijk wil die financiële middelen nog steeds niet overmaken. Wij stellen bestuurlijk overleg voor”.
“Niks bestuurlijk overleg. Het heeft allemaal lang genoeg geduurd. Wij stappen naar de rechter.”
Tjeerd was een teambuilder. Vooral met en in zijn MT. Hij hamerde op gezamenlijke
verantwoordelijkheid, het elkaar steunen en elkaar sterker maken. Bijeenkomsten
onder zijn leiding liepen nooit uit de hand, in een team met Tjeerd aan het
hoofd vond nooit muiterij plaats. Dat
kwam omdat hij zijn team vertrouwen gaf. Als hij eenmaal voor je gekozen had,
dan stond hij voor je. Beschermde je. Hij speelde de wedstrijd met een vaste
formatie en deed mij aan Bert van Marwijk denken. Die liet als coach van het
Nederlands elftal zijn spelers ook na een wat mindere wedstrijd gewoon in de
basis staan. En onderscheidde zich daarmee van Marco van Basten, die als coach
van Ajax in twee seizoenen negentig spelers versleet. Tjeerd versleet zijn
mensen niet.
Wat je hem zelden of nooit zag doen, was in een overleg met
externe partijen op zoek gaan naar een oplossing voor een probleem. Samen met
andere directeuren met de benen op tafel, onderzoeken of een deal gesloten kon
worden: het hoorde gewoon niet bij hem. De Metropoolregio Amsterdam en het
Interprovinciaal Overleg waren niet zijn speelvelden. De achtergrond daarvan
heb ik nooit gekend. Misschien lag die wel in zijn overtuiging dat
maatschappelijke problemen het best door schaalvergroting en zeker niet door
eindeloos gepolder aangepakt kunnen worden. Al die havenbedrijven, al die
groenorganisaties: fuseren! Legendarisch is zijn pleidooi voor een trust naar
het voorbeeld van de National Trust in Engeland. Dit dossier bracht ons niet
nader tot elkaar, maar hij weet nog steeds zeker dat die trust er ooit zal
komen. En hij zal er nog zijn bijdrage aan gaan leveren, reken maar!
Het resultaat was een opvallende asymmetrie. De meeste
ambtelijke directeuren die ik in de loop der jaren gezien heb, ontlenen hun
interne machtspositie aan hun externe draagvlak. Bij Tjeerd werkte dat zo niet.
Over veel extern draagvlak beschikte hij niet en toch was zijn interne positie
ijzersterk. Jarenlang was hij soeverein op de gebieden personeel, organisatie
en financiën. Hij doorzag de begroting als geen ander, bepaalde de bezetting op
sleutelposities en zette de koers uit die de organisatie lange tijd heeft
gevaren. Het ontwerp daarvoor leverde hij bij de reorganisatie van 2005.
Tjeerd was architect en uitvoerder van een –voor de publieke
sector in Nederland- ongekende reorganisatie. Een kunstje dat nog nooit eerder
vertoond was. De zachte cultuurtrajecten van de provincie leverden voor zijn
gevoel te weinig resultaat. Dat moest maar eens afgelopen zijn. Wat volgde, was
een reorganisatie waarbij velen hun baan verloren. Ondanks een ruimhartig
sociaal plan kreeg de provincie veel kritiek te verduren. Die leek hem niet te
deren. Rechte knieën houden was zijn
motto. Wat de reorganisatie ècht met hem gedaan heeft, weet ik niet. Maar voor
het oog onverschrokken brak hij de oude organisatie af en bouwde een nieuwe op.
De reorganisatie was van hem, daar moest je niet aan komen. Geruchtmakend was zijn
woede-uitval tijdens een busreis naar Brussel. In de bus deed het verhaal de
ronde dat een medewerker zich publiekelijk negatief over de reorganisatie had
uitgelaten. De leidinggevende van die medewerker kreeg in niets mis te verstane
woorden een dienstopdracht. Die leidinggevende was ik.
Ondanks alle kritiek kreeg hij later publiekelijk zijn credits. Tijdens een aan de
reorganisatie van de provincie Noord-Holland gewijd symposium kwalificeerde
Roel Bekker, hoogleraar en voormalig topambtenaar bij de rijksdienst, deze
mega-operatie als een huzarenstukje.
Tjeerd beleefde zijn finest hour. Ik
zat naast hem, ergens op de achterste rij. Zelfs op dit symposium, een
symposium over zijn reorganisatie, liet hij anderen het woord voeren en verkoos
hij een onzichtbare positie. Daarin voelde hij zich het best. Hier ontving hij
de ultieme waardering. Hij genoot, maar deed zijn best om dat niet te laten
blijken.
Zijn school
In de jaren die volgden, bouwde hij niet minder dan een
school. Geen school in de letterlijke of fysieke zin van het woord. Wel een
school in de betekenis van een set aan uitgangspunten voor het ambtelijk
handelen en voor politiek-ambtelijke verhoudingen. Die uitgangspunten waren
onwrikbaar. Het belangrijkste was zonder
meer: als ambtenaren werken wij voor het
gehele college en niet slechts voor één gedeputeerde. Het overtreden van
die regel was een doodzonde. Dat gold ook voor het kritiekloos uitvoeren van
wat het college vroeg. De regel luidde: Wij
voeren het collegeakkoord loyaal uit, maar wij adviseren wel kritisch. Die
regel is in de publieke sector zeker geen gemeengoed, ik heb ook directeuren
meegemaakt die het serviel uitvoeren
van wat een bestuurder vraagt tot hoogste goed verklaarden. Die dualiteit
-loyaal doch kritisch- voerde hij consequent door. Hij positioneerde de ambtelijke
organisatie daarmee scherp. Hield onwenselijke bestuurlijke bemoeienis met de
organisatie buiten de deur. Personele zaken bijvoorbeeld, die waren niet voor
bestuurders bedoeld. Ook dat heb ik anders meegemaakt. In de geruchtmakende
affaire-Hooijmaijers hield hij zijn organisatie moreel zuiver en weerstond de
bestuurlijke druk om van regels af te wijken.
Een juweeltje uit zijn school was de tweejaarlijkse p-dag.
Een door hemzelf bedacht instituut. P-dag staat voor: een management-dag over personele
ontwikkelingen. In essentie kwamen die er op neer dat hij met zijn managementteam
problemen of stagnatie vóór probeerde
te zijn. Niet wachten tot een medewerker is uitgekeken op een klus, maar als
management vroegtijdig met hem of haar in gesprek gaan. Het resultaat was er
naar. Het ziekteverzuim van zijn organisatie schommelde regelmatig op of onder
de 2%. Een even groot compliment als dat van Roel Bekker.
Een bijzondere band had hij met alles wat met groen en
natuur te maken had. Hij kon genieten van een bezoek aan de Oostvaarders-plassen. Laarzen aan, een verrekijker in de hand. Toonde
zich dan een geboren docent. Ook genoot hij wanneer hij hoorde dat we ergens een
visarend hadden gezien. Grote glimlach. Dat was toch maar mooi, een visarend.
Maar zo groot als zijn liefde voor de natuur was, zo
moeizaam was zijn relatie tot de groene instituties. Die relatie werd
gekenmerkt door diep wantrouwen. Van dat wantrouwen had ik last, ik kon dat
niet plaatsen. Eerst in de loop der jaren werd mij langzaam duidelijk waar dat
op gebaseerd was. Soms was dat een ongelukkige publieke uitlating van een
natuurorganisatie, die kon hij jarenlang met zich meedragen. Hij toonde zich
dan rancuneus. Heel basaal was zijn afkeer van –wat hij zag als- de
subsidieafhankelijkheid van de natuurorganisaties. Subsidiejunks zijn het, schampte hij dan. Hier botsten wij
regelmatig. Mijn pleidooi voor een dialoog met de natuurorganisaties vond
weinig weerklank. Als je eenmaal zijn vertrouwen verloren hebt, verdien je dat
maar heel moeilijk terug. Hij vermeed de natuurorganisaties dan ook, zocht hen
niet op. En werd daarmee voor hen een onzichtbare en wat mythische figuur.
Soms zag je hem worstelen. Hij had grote moeite met bepaalde
maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Als ambtenaar liep zijn sociaaldemocratisch
hart hem dan voor de voeten. De opkomst van de PVV bijvoorbeeld, halverwege de
jaren 2000. Je zag hem denken: “Verfoeilijk, waar gaat onze samenleving heen? Een
college met die partij ga ik niet meemaken”. Maar op hetzelfde moment realiseerde
hij zich dat hij als ambtenaar elk college had te dienen. Ook een college met een populistische inslag.
Die loyaliteit voelde hij ook. Dat college kwam er overigens niet.
Ook kon hij zich wel eens negatief uitlaten over bouwplannen
met veel dure koopwoningen. Die gaan wij
toch niet goedkeuren?, riep hij dan, terwijl het type woningen voor de
provincie geen beoordelingsgrond vormt. Bij de aanslagen op de redactie van Charlie
Hebdo in Parijs, was hij van de kaart. Met ferme tred zag ik hem naar de Grote
Markt in Haarlem lopen om te demonstreren. Hij kon het zijn medewerkers
natuurlijk niet voorschrijven, maar diep in zijn hart was hij van mening dat
iedereen dat zou moeten doen.
Soms gedreven, soms moe. Zijn laatste jaren bij de provincie
waren wisselend. Na een afwezigheid van twee maanden vanwege medische redenen,
was hij er plots weer, blakend van energie. Hij had er weer zin, zat nergens
mee. Maar op andere momenten zat hij er doorheen. Vooral de toenemende regeldruk
maakte hem ongelukkig. Red tape noemde
hij dat. Hij deed zijn best om die afnemende motivatie niet te laten blijken,
maar die laatste jaren gingen hem steeds moeilijker af. De echte dynamiek was
er niet meer. In zijn hart zal hij terugverlangd hebben naar zijn reorganisatie
van tien jaar eerder.
Een icoon verdwijnt. Tjeerd nam besluiten, beheerste,
bevocht en beschermde. Bood zijn managers en medewerkers stabiliteit en
veiligheid. Dat was de directeur in hem. Hij verdient een hoofdstuk in een handboek
voor elementaire bestuurskunde. Zijn school bleef buiten de provincie
onopgemerkt, daarvoor verkeerde hij te veel in de luwte. Als anti-directeur zal
hij er niet wakker van liggen. Op waardering zit hij niet te wachten. Hij heeft
gewoon zijn werk gedaan en daar altijd een goed salaris voor gekregen.
Paul Strijp, 22 april 2015